Een huurder is dus de persoon die tegen vergoeding (de huur) het gebruik krijgt van een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat aan een derde toebehoort. De huurder is contractueel aansprakelijk ten aanzien van de verhuurder voor alle schade die aan het gehuurde goed wordt veroorzaakt, op grond van artikelen 1732, 1733 en 1735 van het Burgerlijk Wetboek. Hij heeft dus een verzekeringsbelang dat erin bestaat zijn vermogen te beschermen tegen een aansprakelijkheidsschuld. Bovendien heeft de huurder ook een buitencontractuele aansprakelijkheid ten aanzien van derden (artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek), waarmee wordt bedoeld een schuld ten aanzien van andere personen die al dan niet in zijn huishouding wonen.
Let erop dat de huurder vermoedelijk aansprakelijk is voor alle schade aan het gehuurde goed.
Artikel 1732 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in een vermoeden van aansprakelijkheid van de huurder voor de beschadigingen of de verliezen die gedurende zijn huurtijd ontstaan. Dat betekent dat de huurder, om zich van zijn aansprakelijkheid te bevrijden, zelf moet bewijzen dat de schade buiten zijn schuld heeft plaatsgehad. Als hij kan bewijzen dat hij niet aansprakelijk is voor de schade die aan de goederen van de verhuurder is veroorzaakt, zal hij dan niet aansprakelijk zijn.
Zijn aansprakelijkheid is algemeen. Die beperkt zich dus niet tot verzekerbare schade! Alle beschadigingen en verliezen zijn niet verzekerd, en daarom beschermen de eigenaars zich tegen verhaal van de huurder.